Van klei tot steen en dakpan: steenkuilen en pannebakkerijen
Van klei tot steen
Bakstenen en dakpannen maak je van klei. Dit plakkerige goedje wordt in dunne laagjes afgezet als de rivier overstroomt. Daar waar de rivier het langzaamst stroomt, wordt de meeste klei achtergelaten. Zo ontstaan in de buurt van de Oude Rijn op veel plaatsen zogeheten kleiruggen. Om goede stenen en dakpannen te maken moet je de klei kneden met andere materialen, nat in vormen persen, laten drogen en soms wekenlang laten bakken in een steenoven. Het is dus een industrieel proces, inclusief het aanvoeren van grondstoffen en het afvoeren van de producten. Eeuwenlang bepalen de dakpan- en steenfabrieken rond Woerden de plaatselijke economie. Al in de dertiende eeuw komen er in deze omgeving steenovens voor. In de veertiende eeuw moet steenbakker Jacob van Hessel maar liefst 150.000 bakstenen leveren aan Willem van Naaldwijk. Hij gebruikt die stenen om Woerden te versterken voor de strijd tegen Utrecht.
Groei
De steenindustrie ontwikkelt zich vooral ten westen van Woerden. Daar liggen de kleiruggen als het ware voor het opscheppen. Ten zuiden van de rivier ontstaan al snel grote gaten in het land. Het gebied rond de Prinsenlaan heet in de volksmond nu nog steeds “de steenkuilen”. De fabrieken moeten later hun klei van steeds verder weg aanvoeren. Men graaft klei af in Bulwijk, het Oudeland, Kromwijk en het Tournoysveld – allemaal gebieden die nog steeds op de kaart van Woerden te vinden zijn. Ze staan deels ook in Barwoutswaarder en Rietveld, die nu tot de gemeente Woerden behoren. In 1650 zijn er zo’n vijfentwintig steenbakkerijen. Opnieuw moeten ze hun klei steeds verder weg verzamelen. De afgegraven klei wordt dan op platte schuiten, ook wel vletten geheten, naar de fabrieken gebracht. Dit is het zware werk van de kleivletters. In de achttiende eeuw gaan ze helemaal tot Kamerik, Harmelen en Linschoten om klei op te halen.
Gilde
In 1687 richten de eigenaren van de fabrieken een soort bedrijfsvereniging op: het pan- en steenbakkersgilde. De fabrieken moeten wel samenwerken om de concurrentie het hoofd te bieden. Het gilde regelt van alles, zoals de vakopleidingen, de arbeidsvoorwaarden, de prijzen, maar ook de zorg voor de weduwen van overleden gildeleden. In 1798 verdwijnt het gilde weer, maar de bedrijven blijven samenwerken. Met name in de Franse Tijd hebben ze het moeilijk. De economie stort in en de buitenlandse vraag stagneert. De fabrikanten vragen in 1816 zelfs aan de stad Woerden om de belasting op de turf-brandstof op te heffen. Gelukkig gaat het later wat beter en in 1850 zien we zo’n 15 bedrijven, vaak in handen van bekende families als De Koning, Knijff en Brunt, waarvan familieleden ook in het gemeentebestuur komen. Sommigen schoppen het tot wethouder of worden zelfs burgemeester.
Ruw volk
Hoe het leven van de arbeiders er uit ziet, weten we een beetje dankzij de Woerdense schrijver Olivier Groeneyk. Hij vermeldt in zijn Beschryving der stad Woerden uit 1829 dat de arbeiders per seizoen (van april tot en met oktober) worden ingehuurd en dat ze wonen in kleine huisjes van de fabriek. In de herfst en winter moeten de arbeiders maar naar de armenkas van de kerk, de diaconie. Als die geen ondersteuning kunnen of willen geven, melden deze arbeiders zich bij de kas van de gemeente. Want buiten het seizoen verdienen ze niets. Geen vetpot dus. En als je een contract wil moet je beloven dat ook je vrouw en je kinderen zullen werken voor de fabriek. Voor niets…
Onder de arbeiders vind je aardwerkers die de klei afgraven, steenvormers, kleivletters, stokers voor de ovens, en kruiers. Meesterknechten geven de leiding. De schrijver laat ook weten dat het om ruw volk gaat. Ze spreken een eigen dialect en vieren in juli een eigen pannebakkerskermis. Dronkenschap, vechtpartijen en dergelijke zijn aan de orde van de dag in de toenmalige herbergen als De Roos en Het Dorstige Hert. Toch is iedereen ’s morgens steeds weer op tijd om twaalf tot veertien uur te werken! Overigens is de huidige Rozenbrug in Woerden naar De Roos genoemd. Beide herbergen vinden we in die tijd aan de huidige Leidsestraatweg, die in die tijd “Pannebakkerijen” heet.
Naar de 21e eeuw
Aan het einde van de 19e eeuw doet de stoommachine en de elektromotor zijn intrede. Er zijn handige steenfabrikanten die daarmee nieuwe mogelijkheden zien om hun producten beter en goedkoper te maken. Het met de hand vormen van de stenen wordt vervangen door een machine die de klei in vormen perst. De vooruitstrevende fabrikanten doorstaan de concurrentie van de Waalsteen uit Nijmegen en de IJsselsteen uit het gebied van de Hollandse IJssel. De Woerdense Rijnsteen wordt vooral gebruikt voor bestrating. Wie niet meegaat met de nieuwe ontwikkeling wacht het faillissement. Dat geldt uiteindelijk voor zo’n tien bedrijven. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er nog maar drie fabrieken over, waaronder de Wodast (Woerdensche dakpannen en steenfabrieken v.h. firma J. Brunt en Co). Nog altijd worden er dakpannen gemaakt in Woerden, nu door fusie-opvolger BMI Monier, op het terrein aan de Pannebakkerijen.