Jan de Bakker en Evert Willemsz Bogaart
Boekdrukkunst
Nieuwe inzichten en opvattingen kunnen snel verspreid worden na de uitvinding van de boekdrukkunst, rond 1440. De ideeën van theologen als Luther, Zwingli en Calvijn vinden zo hun weg over Europa. De Woerdense priester Jan de Bakker (1499-1525) komt zo in aanraking met protestants gedachtegoed. Hij verandert van inzichten en verkondigt een nieuwe leer. Dat komt hem uiteindelijk duur te staan omdat de gevestigde Kerk deze heidense leer niet kan tolereren. Hij sterft op de brandstapel in Den Haag en wordt de eerste Noord-Nederlandse martelaar die op grond van zijn overtuiging wordt gedood.
Jan de Bakker
Jan de Bakker, ook wel Jan Jansz van Woerden of Johannes Pistorius genoemd, wordt geboren in 1499 als zoon van Jan Dirckszoon, van beroep steenbakker. Zijn geboortehuis staat dan misschien vlak achter het huidige stadsmuseum. Later wordt de naam Jan de Bakker in het Latijn veranderd naar Johannes Pistorius Woerdensis. Het Latijnse Pistor betekent overigens broodbakker, maar vader Jan Dirckszoon is steenbakker van beroep. Hij werkt ook als koster in de Petruskerk en is theologisch goed ontwikkeld. Tijdens zijn opleiding bij de Gebroeders des Gemeenen Levens in Deventer ontmoet hij Erasmus, die hij later ook opzoekt in Leuven. Dat is heel bijzonder voor een man van relatief eenvoudige komaf uit Woerden. Hij is heel leergierig en wil voor zijn zoon Jan ook de beste opleiding. Zoon Jan gaat daarom naar een van de beste scholen, de kapittelschool van de Dom van Utrecht. Daarna volgt hij, in dezelfde stad, onderwijs aan de Hieronimusschool, een stichting van de Broeders des Gemeenen Levens. Hij is leerling van rector Hinne Rode. Die behoort tot een kritische groep denkers met nieuwe theologische opvattingen. Jan de Bakker omarmt deze nieuwe denkbeelden.
Gevangen
In 1520 laat vader Jan zijn zoon terugkomen naar Woerden. Jan junior staat zijn vader bij in het kostersambt, maar spreekt en preekt ook over wat hij in Utrecht heeft geleerd. Als vader merkt dat Jan een gevaar wordt voor zichzelf stuurt hij hem naar de priesteropleiding in Leuven die hij in twee jaar afrondt. Eenmaal tot priester gewijd werkt hij als hulppriester bij de pastoor in Woerden. Hij blijft in de buurt preken en de nieuwe leer verkondigen. Dit wordt beschouwd als ketters. In 1523 wordt Jan de Bakker voor het eerst gevangen gezet op het Kasteel van Woerden. Hij ontkent Lutheraan te zijn en wordt vrijgelaten.
Hij blijft zich afzetten tegen de aflaten en treedt rond 1524, tot afschuw van de Kerk, in het huwelijk met Jacoba Jansdochter. Een jaar later geeft een nieuwe pastoor hem aan bij de inquisitie. Hij wordt opnieuw gearresteerd en vastgezet in de ridderkamer van de Gevangenpoort in Den Haag. Na vele verhoren sterft hij uiteindelijk op 15 september 1525 op de brandstapel. Ook zijn vader wordt gestraft. Het kosterschap wordt hem na meer dan 30 jaar ontnomen. Zijn vrouw Jacoba moet haar verdere leven in het klooster slijten. In Woerden is een straat naar hem vernoemd en in de Petruskerk is in 1926 een Jan de Bakker-raam geplaatst.
Evert Willemsz Bogaert
In de zeventiende eeuw leeft een andere beroemde Woerdense geestelijke; Evert Willemsz Bogaert (1607-1647). Over hem is veel geschreven. Na het overlijden van zijn ouders wordt hij, samen met zijn broers, opgenomen in het nieuwe weeshuis van Woerden. Hij volgt schoollessen en wordt aansluitend leerling kleermaker. In 1622 wordt hij ziek, van 21 tot 30 juni kan hij niet eten of drinken. Daarna is hij voor een periode van zeventig dagen doofstom, af en toe blind en gedeeltelijk verlamd. Hij raakt in een isolement. In deze toestand heeft hij, naar zeggen, een mystieke ervaring. Er verschijnt een engel die hem een goddelijke boodschap brengt met de opdracht om zijn medemens te bekeren. Hij moet ervoor zorgen dat zij niet zondigen om ze zo te behoeden voor Gods straffen. Evert ziet dit als zijn roeping om predikant te worden. Hij herstelt, wonderbaarlijk genoeg, volledig. In januari 1623 maakt hij een soortgelijke ziekteperiode door, maar is dan slechts drie dagen doofstom.
Deze twee gebeurtenissen zijn uitvoerig beschreven in een geschrift dat gedrukt wordt in Utrecht en Amsterdam onder de naam Waerachtige Geschiedenisse door Lucas Zas. Evert blijkt een intelligente en welbespraakte jongen en mag naar de Latijnse school in Woerden, waarvan Lucas Zas de rector is. In 1627 wordt hij in staat gesteld in Leiden verder te studeren. Sindsdien voert hij de Latijnse vorm van zijn eigen naam, Everardus Bogardus. In Leiden volgt hij de hoogste klassen van de Latijnse school. Vanaf 1629 volgt hij colleges aan de Theologische faculteit. Na een jaar maakt hij een opmerkelijke keuze. Hij treedt in dienst van de West-Indische Compagnie (W.I.C.) en werkt van eind 1630 tot begin 1632 als ziekentrooster (een kerkelijk hulpambt) in Fort Nassau aan de kust van Guinee. In die tijd is dit een gebruikelijke alternatieve route om, naast zelfstudie, in de praktijk opgeleid te worden tot predikant. Op 15 juli 1632 wordt hij officieel als predikant bevestigd.
In 1633 wordt hij door de W.I.C. aangesteld als de – in volgorde tweede predikant in Nieuw-Amsterdam (het hedendaagse New York). Dit is dan een mengelmoes van indianen, blanke kolonisten en slaven afkomstig uit Afrika. Hij zet zich in voor het geestelijk welzijn van zijn gemeente en de verstandhouding met Indianen en Afrikanen is goed. Toch wil het met bekeren niet zo lukken. Hoewel hij gereformeerd is en zuiver in de leer, stelt hij zijn kerk open voor alle christenen, ook voor katholieken. Ook doopt en trouwt hij de kinderen van zwarte slaven. In theorie opent dit een recht op vrijlating, omdat christenen niet door andere christenen in slavernij gehouden mogen worden. Hij komt al snel in conflict met de directeuren en officieren van de W.I.C. over hun zondige leven met seksuele avonturen, machts- en drankmisbruik en goddeloze politiek.
De conflicten met de directeuren van de W.I.C. stapelen zich op. Vooral met directeur Willem Kieft kan Evert het niet goed vinden. Willem Kieft blijkt een wrede man en wordt uiteindelijk teruggeroepen en vervangen door Peter Stuyvesant. In 1647 gaan de aartsrivalen Evert en Willem aan boord van de Prinses Amalia om in Amsterdam hun zaak te bepleiten en zich voor de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten te verantwoorden. De kapitein van het schip blijkt een dronkenlap en vaart per ongeluk het kanaal van Bristol binnen in plaats van het nauw van Calais. Op 27 september 1647 loopt het schip vast op de zandbanken voor de kust van Wales en lijdt de Prinses Amalia schipbreuk. Evert Willemsz Bogaert en Willem Kieft verdrinken allebei. De geschiedenis van Everardus Bogardus is uitgebreid onderzocht en beschreven en vormt een bron van inspiratie voor boeken, stripverhalen en kunstwerken.