Oprichting bijzondere scholen
Geen leerplicht
Tot het begin van de negentiende eeuw zijn er weinig regels voor het onderwijs in Nederland. Bijna elke stad of elk dorp heeft wel een lagere school, maar er bestaat geen leerplicht. Ouders zijn daarom niet verplicht om hun kinderen naar die scholen toe te sturen. Het bestuur van een stad, dorp of kerk betaalt voor het onderwijs en de schoolgebouwen. Omdat hierover geen landelijke afspraken zijn gemaakt, is er veel verschil in kwaliteit. Voor veel kinderen maakt dat allemaal niet zo veel uit. Zij gaan wel een paar jaar naar de lagere school, maar zodra ze ouder zijn halen hun ouders ze van school en moeten ze aan het werk op de familieboerderij of in een fabriek. In Woerden is kinderarbeid – in bijvoorbeeld de pan- en steenfabrieken – heel normaal. Vanaf 1874 mag dit niet meer. Het “Kinderwetje van Van Houten” verbiedt om kinderen onder de twaalf jaar in een fabriek te laten werken. Maar ze mogen wel nog steeds in het boerenbedrijf werken.
Regels voor het onderwijs
De eerste nationale onderwijswetten van 1806 en 1857 zorgen voor regels voor het onderwijs. Leerlingen krijgen les in klassen en onderwijzers moeten een examen afleggen. Schoolopzieners controleren de kwaliteit van het onderwijs. De overheid betaalt voor het openbaar onderwijs, maar niet voor het bijzonder onderwijs. Vanaf 1857 mogen ook kerken of instellingen een school oprichten, als ze dit zelf financieren. Bijzondere scholen kunnen pas vanaf 1889 subsidie van de overheid krijgen.
In 1917 wordt in de grondwet vastgelegd dat bijzondere scholen dezelfde financiële middelen krijgen als openbare scholen.
Bijzondere lagere scholen
Er is in Woerden al sinds 1842 een particuliere Rooms-Katholieke kostschool voor meisjes. In 1870 komt er voor rooms-katholieke kinderen ook een lagere meisjesschool en een lagere jongensschool bij. Harmelen heeft al een jaar eerder een rooms-katholieke school. Kamerik volgt in 1872 met een rooms-katholieke school aan de Kanis en Zegveld in 1907 met een rooms-katholieke school aan de Meije.
De eerste protestants-christelijke lagere school in Woerden opent in mei 1881 aan de Torenwal: de school van de Vereniging voor Christelijk Schoolonderwijs, later Wilhelminaschool. Feike Kalsbeek (1857-1941) is tussen 1885 en 1922 hoofdonderwijzer van deze school. Hij betekent veel voor de ontwikkeling van het bijzonder onderwijs in Woerden, ook omdat hij politiek actief is. Hij is een van de oprichters van de plaatselijke kiesvereniging van de landelijke politieke partij Christelijk-Historische Unie en wordt nadat hij met pensioen gaat raadslid en wethouder in Woerden voor deze partij. Ook in de andere kernen van Woerden ontstaan christelijke scholen: in Harmelen in 1904, in Zegveld in 1905 en in Kamerik in 1906.
Leerplicht
Kinderen tussen de zes en twaalf jaar moeten vanaf 1900 verplicht naar school als de eerste leerplichtwet wordt aangenomen. Veel ouders willen dat hun kinderen les krijgen op een protestants-christelijke of rooms-katholieke school. Steeds meer kinderen gaan hier naar toe en steeds minder kinderen naar een openbare school. In Zegveld, Kamerik en Harmelen worden de openbare scholen te klein om te blijven bestaan en zij moeten in de loop der jaren hun deuren sluiten. Na de Tweede Wereldoorlog keren de openbare scholen in Harmelen, Kamerik en Zegveld weer terug.
Bijzonder voortgezet onderwijs
Feike Kalsbeek werkt vanaf 1917 ook als leraar in het voortgezet onderwijs bij de mulo-afdeling, een vroegere schoolvorm. Het huidige protestants-christelijke Kalsbeekcollege dat hieruit voortkomt en tegenwoordig onderwijs aanbiedt van vmbo tot en met gymnasium is naar hem vernoemd. Vanaf de jaren twintig in de twintigste eeuw verbetert en verbreedt het onderwijs in Woerden zich verder. Ook breidt de leerplicht zich steeds verder uit. Het huidige brede schoolaanbod is mede te danken aan pioniers als Kalsbeek en zijn latere collega’s.