Groot-Waterschap van Woerden en waterbeheer
Het moeras moet droog
Woerden ligt in een uitgestrekt gebied met een meters dikke veenlaag. Veen dat in duizenden jaren achter de duinenrij wordt gevormd in het westen van Nederland. Het is van oorsprong een groot moerassig en onbegaanbaar gebied. De landeigenaren sluiten cope-overeenkomsten met pachters voor de ontginning. In zo’n overeenkomst leggen beide partijen hun rechten en plichten vast. Je leest er meer over in het verhaal Van veengebied naar polder. Lange gegraven waterwegen, de zogeheten weteringen, voeren het water naar de dichtstbijzijnde (veen)rivier. Zo’n afvoerwetering is de Kamerikse wetering die al in het jaar 1131 wordt genoemd. Deze wetering mondt dan direct uit in de Oude Rijn. Veenrivieren kennen we nog steeds, zoals de Meije, de Aar, de Linschoten, de Vlist en de Amstel. Veen bestaat voor ongeveer 80% uit water. Als je het water eruit haalt klinkt het in. In de eerste dertig jaar bedraagt de bodemdaling soms meer dan een meter. Later daalt het maaiveld veel langzamer en gelijkmatiger.
Watergevecht tussen de Bisschop en de Graaf
Bij de eerste ontginningen in het Groene Hart kan veel water via de Rijn worden afgevoerd. In de twaalfde eeuw wil de bisschop van Utrecht zijn gebied ten oosten van Utrecht ontginnen. Hij damt de Rijn bij Wijk bij Duurstede af. Niet meer een deel, maar al het Rijnwater uit Duitsland gaat voortaan via de Lek richting zee. Van overstromingen door de Rijn in zijn gebied heeft de bisschop dus geen last meer. Door de afdamming (in 1122) verandert de Rijn, nu de Oude Rijn, in een veel kleinere rivier, waarin het water uit omliggende polders wordt geloosd. De afvoer in zee is nog steeds bij Katwijk.
Maar dat verandert als na een aantal stormvloeden de monding van de Oude Rijn rond het jaar 1160 verlandt. Het water kan nergens meer heen en in de omgeving van Leiden brengt dit veel overlast met zich mee. Het gevecht tegen het water is dan echt begonnen. De graaf van Holland, Floris III, neemt een drastische maatregel. Hij laat in het jaar 1165 in de Oude Rijn een dam aanleggen op de grens van het toenmalige graafschap Holland en het bisdom Utrecht. Daar ligt een burcht voor de Hollandse grensbewaking, de Suadenburcht. De dam noemt men vervolgens de Suadenburcherdam (Zwammerdam).
Nu de graaf geen last meer heeft van het water uit Utrecht kan hij het Hollandse “Oude Rijn-water” via de Leidsemeren en het Spaarne naar het IJ laten afvoeren. Door de zeespiegelstijging zijn langs het IJ inmiddels dijken aangelegd tegen overstromingen vanuit de Zuiderzee. Om het polderwater toch kwijt te raken komen er uitwateringssluizen bij het Spaarne. Vervolgens zit de bisschop van Utrecht met al dat water in zijn maag. Omdat de graaf en de bisschop allebei leenheer zijn van de Duitse keizer Frederik Barbarossa, roept de bisschop zijn hulp in. De keizer besluit dat de Suadenburcherdam moet worden afgebroken en dat de graaf en bisschop samen een oplossing moeten zoeken.
Die oplossing komt er. Verschillende polders aan de noordzijde van de Oude Rijn, zoals Kamerik, ’s-Gravesloot, Rietveld, Zegveld, Gerverscop en Breudijk mogen hun water toch weer via de Oude Rijn afvoeren naar Leiden. Maar zij moeten dan wel meebetalen aan de sluizen bij het Spaarne. Voor andere polders moeten nieuwe verbindingen worden gegraven naar het noorden om ook in het IJ te kunnen lozen.
Het is voor de polderbesturen dan erg ingewikkeld geworden. Het gaat nu in feite om een “grote omkering” van de afvoer van het water.
De Grote Omkering
De Grote Omkering markeert de start van de grote waterschappen. De kleine polderbesturen kunnen deze grote klus niet meer aan en de graaf van Holland sticht voor zijn gebied het Hoogheemraadschap Rijnland (1253). Niet veel later ontstaat ook, in het jaar 1322, het Groot-Waterschap van Woerden, tussen de Meerndijk en Zwammerdam.
Aan de zuidkant van de Oude Rijn kiest men voor afvoer op de Hollandse IJssel en meer in het westen voor afvoer naar de Maas. Hier gaat het water via de Kromwijkerwetering en de Linschoten, en vervolgens via Oudewater naar de Hollandse IJssel die veel lagere waterstanden had dan de Oude Rijn. In de veertiende eeuw worden zo de Enkele en Dubbele Wiericke gegraven tussen de Oude Rijn en de Hollandse IJssel om ook het overtollig Rijnwater sneller af te voeren.
Evenzo wordt, om dezelfde reden, in de jaren 1360 – 1365 de Greft gegraven zodat de Zegveldse polders en de polder Kamerik-Mijzijde het water makkelijk kwijt kunnen. Om te voorkomen dat de polders buiten het Groot-Waterschap profiteren van deze betere afwateringen, bouwt men bij Bodegraven een sluis en bij Harmelen een dam. Hierdoor raakt de waterhuishouding van het Groot-Waterschap gescheiden van die van de aangrenzende watergebieden en is het gevecht tegen het overtollige water van de ander beslecht. Door de ligging aan waterwegen, waarvan de scheepvaart gebruik maakt voor de handel, ontstaan plaatsen die uitgroeien tot grote steden. In hun namen herkennen we vaak de waterweg waaraan ze liggen, zoals Amsterdam (de Amstel), Gouda (de Gouwe) en Rotterdam (de Rotte).
Overstromingen
Natuurlijk brengen overstromingen van de Oude Rijn de nodige overlast voor Woerden met zich mee, maar dijkdoorbraken van de Lek blijken eigenlijk veel gevaarlijker. Er zijn doorbraken waarbij het water zelfs tot Utrecht en Leiden komt. De dijkdoorbraak van de Lek in 1747 bereikt ook Woerden. Naast deze rivieroverstromingen spreekt ook het onder water zetten tot de verbeelding. Tijdens het beleg door de Spanjaarden in 1576 wordt dit in het gebied rond Woerden gedaan. In 1672 – het Rampjaar – ligt de (oude) Hollandse Waterlinie nog net ten westen van Woerden. Veel later, in de periode 1740 – 1748, wordt Woerden ook echt opgenomen in die waterlinie.
Techniek komt te hulp
In de vijftiende eeuw klinkt het land zo sterk in dat natuurlijke afwatering niet meer mogelijk is. Het land ligt lager dan de Oude Rijn, de “boezem” van de polders. De uitvinding van de poldermolen die op windkracht draait, brengt nieuwe mogelijkheden in beeld. De eerste molen verrijst in 1408 bij Alkmaar en vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw bouwt men ook molens in het Groene Hart. Daarvoor worden watermolens nog aangedreven door een paard. Zo’n molen staat ook in Kamerik Mijzijde. Bemaling met molens bleef heel lang in stand in het gebied rond Woerden. Vanaf 1870 komen er stoomgemalen. Die worden op hun beurt weer vervangen door dieselgemalen en later door grote en kleine elektrische gemalen.
Stichtse Rijnlanden
In 1975 worden de kleinere polderbesturen en waterschappen opgeheven en in het Groot-Waterschap van Woerden opgenomen. In 1995 volgt zelfs de opheffing van het Groot-Waterschap en gaat deze organisatie op in een nog groter waterschap: het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.